Als je loopt, springt, tegen een voetbal trapt of ergens tegen slaat, werken er een heleboel spieren samen. Als die spieren moe worden, verzuren ze. Als die spier zó hard moet werken dat hij niet genoeg zuurstof krijgt, gaat hij melkzuur aanmaken. Met melkzuur in je spieren kun je ze niet meer zo hard aanspannen en krijg je spierpijn. Je spieren werken dan ook minder goed samen. Als je traint, leer je je lichaam om meer zuurstof naar je spieren te brengen en je leert je spieren om beter met energie om te gaan, zodat je sterker wordt en een betere conditie krijgt. Nog een voordeel: er gaat ook meer bloed naar je hersenen!
Als je traint, leren je spieren ook om beter samen te werken. Soms gaat dat via reflexen. Soms is een reflex iets dat vanzelf gaat, zoals je ogen dichtdoen als je niest. Maar soms is een reflex ook iets wat je geleerd hebt. Met de volgende experimentjes kun je het verschil onderzoeken tussen een aangeleerde reflex en een automatische reflex.
Dit heb je nodig:
- proefpersoon
- zaklamp
- klok met secondewijzer of stopwatch
- veld of pad waar je proefpersoon veilig kan rennen
Dit moet je doen voor de aangeleerde reflex:
Stap 1: Meet op het veld of pad een afstand van 30 grote passen. Laat je proefpersoon bij het begin staan en ga zelf bij het einde (de finish) staan. Meet met de stopwatch hoe snel je proefpersoon van begin tot eind kan rennen. Laat je proefpersoon hierna minstens drie minuten rusten.
Stap 2: Je gaat de reflex van je proefpersoon 'activeren'. Laat je proefpersoon binnen tien seconden twintig keer 'huppen': kleine sprongetjes op de plaats maken. Meet dan nog een keer hoe snel je proefpersoon is.
Stap 3: Je gaat de spieren van je proefpersoon moe maken. Laat je proefpersoon een minuut lang diepe kniebuigingen maken. Alle spieren die je gebruikt om te lopen, worden dan moe. Meet dan nog een keer hoe snel je proefpersoon is.
Je kunt het experiment ook uitvoeren met een grotere afstand, met bochten en zelfs met (veilige) obstakels om overheen te springen of omheen te lopen.
Dit gebeurt er:
Eerst is je proefpersoon ongetraind en zal hij/zij niet zo snel lopen als een getraind iemand. Door te huppen, maak je de spieren en zenuwen klaar voor actie. De spieren werken dan beter samen en de proefpersoon kan harder lopen. Met vermoeide spieren werken de reflexen nog wel, maar de spieren zijn te moe om de benen snel te laten bewegen. Je proefpersoon zal weer langzamer zijn.
Dit moet je doen voor de automatische reflex:
Stap 1: Schijn met je zaklamp in één oog van je proefpersoon en let op de pupil van het andere oog. Doe het ook een keer andersom.
Stap 2: Laat de proefpersoon naar je gezicht kijken, terwijl je op twee passen afstand staat. Hou je handen voor je lichaam. Let goed op de ogen van je proefpersoon en klap dan plotseling hard in je handen.
Dit gebeurt er:
Je ogen sturen een signaal naar je hersenen als je naar fel licht kijkt. Je hersenen spannen dan de spiertjes in je ogen aan om je pupil kleiner te maken. Zo beschadig je je ogen niet met te veel licht. Die reflex werkt op allebei de ogen tegelijk, dus als je maar in één oog schijnt, wordt de andere pupil automatisch kleiner.
Je hersenen beschermen je ogen ook tegen gevaar dat je niet kunt zien. Als je hard in je handen klapt (of er knalt een ballon), dan zal je proefpersoon even knipperen. Zo zorg je ervoor dat je niets in je ogen krijgt als er iets knalt!